1986 - De koning sterft
Absurd toneelspel van Eugène Ionesco in een regie van Stan Milbou.
DE KONING, Berenger I
MARGUERITE, eerste echtgenote van Berenger I
MARIE, tweede echtgenote van Berenger I
DE DOKTER, eveneens chirurg, beul, bacterioloog, astroloog
JULIETTE, hulp in huishouding en verpleegster
DE WACHT
Bewerking en regie
Regie-assistentie
Decor en lichtontwerp
Decor en techniek
Kostuums
Geluidsmontage
Productie
Auteur
Eugène Ionesco
Voorstellingen
1 maart 1986
2 maart 1986
Gildenhuis Stationsstraat Essen
DE MENS STERFT
Eugene Ionesco, geboren op 12 november 1912 in Slatina, Roemenië.
"Toen ik 4 jaar was, heb ik de dood leren kennen. Ik huilde van wanhoop. Ik was bang voor mijn moeder omdat ik wist dat ik haar moest verliezen en ik klampte mij aan haar vast om haar als het ware aan de tijd te onttrekken."
(E.I.)
In 1938 kreeg hij een studiebeurs om in Parijs te studeren; hij bereidde een proefschrift voor - dat hij nooit heeft geschreven - over het thema van de dood in de moderne poëzie.
Wat is het toppunt van ellende?
- de sterfelijkheid
Wat zou het grootste ongeluk zijn?
- Doodgaan.
Hoé wil je sterven?
- Berustend, sereen, vertrouwend, met een waanzinnige hoop.
Ik vraag me af hoe de economische, sociale, politieke problemen mij nog kunnen interesseren in de wetenschap dat wij zullen sterven, dat de revolutie ons noch voor het leven noch voor de dood behoedt, dat ik mij de wereld niet kan voorstellen als eindig noch als oneindig, maar evenmin als geen van beide.
DE KONING STERFT
Samen met de Ier Samuel Beckett werd Ionesco de baanbreker van een nieuwe richting in het theater: het absurdisme. "De kale zangeres", "De Les" en "De Stoelen" kenden eerst helemaal geen succes. Maar de liefhebbers van het experimenteel en niet-commercieel theater, zowel buiten als in Frankrijk, kregen steeds grotere belangstelling voor zijn werk, al werd het zowel door publiek als kritiek met verdeeldheid ontvangen. Er werd van hem gezegd dat hij een grapjas was; het tegendeel te geloven zou al te triestig zijn. Het is een mist-ieker (un mysitficateur, un fumiste). Voor zijn bewonderaars was hij "L'homme de théathre par excellence".
Hij verwerpt de psychologie, de filosofie, ironiseert de geschiedenis en de wetenschap. Hij schept een vreemde wereld, die we herkennen en die ons tegelijkertijd voorkomt als een nachtmerrie; een kleine wereld waarvan de groteske personages ons aan onszelf doen denken. De mens is een marionet die schijnbaar onbelangrijk is in wat hij zegt en doet. Ionesco buigt zich over de menselijke staat, uitgaande van het einde en de betekenis van het bestaan.
In talrijke stukken en uitspraken doemt steeds het spookbeeld op van de dood, van de mens alléén voor de dood, wachtend op wie weet welke God die nooit zal komen.
"De koning sterft" is één meditatie over de dood. Koning Bérenger I was groot en machtig; zijn rijk telde miljarden mensen, nu blijven er nog enkele tientallen over. De koning gaat sterven en hij kan er niet in berusten: "Het is niet natuurlijk te sterven," zegt hij, "ik wil niet doodgaan, ik wil blijven bestaan. De geringste mier verweert zich als hij in doodsgevaar is." Nu zal het hem vergaan zoals het ellendige katje, waarvan hij het betreurenswaardige einde vertelt: "De grote hond van de buren beet hem dood. Toen leek hij net een speelgoedkat, een trillende speelgoedkat met één oog en een afgescheurde poot." De dood komt. Bérenger is ontzet, hij wordt gek van angst, hij begrijpt het niet. Het stuk eindigt met de volgende regie-aanwijzing van Ionesco: "Tijdens de laatste scène heeft men langzamerhand de deuren, de ramen en de muren van de troonzaal zien verdwijnen. Er is niets meer op het toneel behalve de koning op zijn troon in een grijs licht. Dan verdwijnen ook de koning en zijn troon. Tenslotte blijft er niets over dan het grijze licht."
Stan Milbou
STERFT DE KONING ?
"De koning sterft" is een aangrijpend relaas van een afscheid van het leven.
De mens - zeker een koning, want die heeft veel macht - laat met moeite en tegenstribbelen de dingen los die hij meent in zijn hand te hebben; dés te moeilijker als hij er zich niet op heeft voorbereid. En het is nauwelijks een vraag of het eenvoudiger is voor iemand die in een of andere vorm van voortbestaan gelooft dan voor iemand die het Niets verwacht, voor wie het leven zich oplost in een grijze mist.
Voor Ionesco is de koning dood en met hem een wereld verdwenen, verzwolgen door een absoluut vergeten. Nochtans (dit zegt ook de koning): "Het koninkrijk - was er ooit eerder zo'n koninkrijk? Twee zonnen, twee manen - wat een geweldig licht!... Ver, heel ver - voorbij de oceanen..." - Misschien komt de mens op dat ultiem moment wel in de nabijheid van het kleine lichtpunt in de verte, waar hij altijd al achteraanzat. - "Kijk in deze spiegel zonder spiegelbeeld", staat er. Ionesco zegt dat er niets te zien is als je in de spiegel kijkt. Misschien, wie weet, is dat wat er te zien is niet niets, maar een totaal ander beeld dan de weerspiegeling die je verwachtte...
In tegenstelling met de nadrukkelijke aanwijzingen van Ionesco vond ik het boeiend het stuk in dit licht te laten aflopen. Deze intentie heeft verder geen fundamentele ingrepen op de tekst gevergd. Wél heb ik nog gepoogd de dialoog directer te maken waar hij naar mijn gevoel te wijdlopig literair was.
Stan Milbou